6u11. Mijn wekker en ik doen ons best elkaar te negeren, hij met lawaai, ik met stilte. Zoals meestal wint de wekker, dus ik geef een bemoedigend klopje en onze rollen wisselen. Hij wordt stilte, ik geluid. Ik laat mijn warmte achter tussen de lakens en gebruik water om de nacht van me af te polijsten. Ik ben opgestaan. Mijn huid verberg ik onder een dun laagje stof, mijn voeten sluit ik op. Trede na trede verlaagt mijn lichaam zich tot de keuken. Er is geen zon, geen licht, behalve nagemaakt in glas. De telefoon gaat, vraagt of het gaat, of het goed gaat. Natuurlijk, maar je belt zo vroeg. Ik weet niet of ik nu al kan praten. Natuurlijk niet. Morgen misschien. Of over een jaar.