hij verlangt haar dans, haar
zacht gewoel, cyaan ballet
het oudste van zijn weten
ze ligt in hem, ze vloeit
haar jaren in zijn stenen
onthoudt de wegen naar zijn hart
ik verwacht, zegt Diest, je zoete
monding, ik wil zitten op je banken
en kijken naar de wind, ze zwijgt
en lacht en komt, ze stroomt steeds Demer door hem heen
ik voel me nooit, zegt Diest, verloren
de mensen komen me bewonen
in jouw vallei bouw ik mijn thuis, ze zwijgt
en wijst altijd waarheen ze kijkt,
vooruit
hij streelt haar goud met groene bochten
gebruikt de toppen van zijn torens
en spoelt haar tranen door de zijne
ze ruist en schildert zijn ziel blauw
ik laat je vrij, zegt Diest, maar ik
besta niet zonder je getuimel,
ze klotst, ik zal, zegt ze
je eeuwig nooit verlaten
stadsgedicht nr. 10
(bij de heropening van de Demer)