hij

ik blaas uit in de trage armen van
mijn vader, de kamer goud en
langzaam minder vol van vroeger
mijn zwaargeworden buikpijn krimpt
en mijn nek kraakt, ontspant, legt
mijn hoofd te rusten op de kade van zijn schouder
ik wil mijn harde ogen sluiten, de omvergelopen
wereld doen verdwijnen, niet voor even maar altijd
en ik zak weg,
los, spierloos, hartloos, zonder tanden
die knarsen van het eindeloos gezever
ik voel zijn dragende longen, duwen en neer
zijn grote handen hebben alle tijd
mijn willen wordt niks en het koude lawaai
wordt noot na noot stiller en stilte
en samen worden we eindelijk ouder